Aansluiten van de RS-232C-interface (Optioneel)

Ga na of de RS-232C-set met de printer is verbonden.

Sluit de interfacekabel aan wanneer de printer is uitgeschakeld.

Verbind de RS-232C-kabel met de RS-232C-aansluiting (1).

Stel de interface van de printer in op basis van de interface-instellingen van de computer.

U kunt de communicatieparameters van de RS-232C-interface instellen via het menu [Interface] van de printer of met de All-In-One Tool.

• Als u de RS-232C-kabel niet gebruikt, moet u het afsluitklepje op de RS-232C-aansluiting plaatsen. • Ga als volgt te werk om de interface-instellingen van de computer te controleren. Klik in Device Manager (Apparaatbeheer) met de rechtermuisknop op [Ports (COM & LPT)] > [Communications Port (COM1)] en selecteer [Properties]. Open vervolgens het tabblad [Port Settings] op het scherm Properties (Eigenschappen). • De voor RS-232C te gebruiken verbindingskabel varieert afhankelijk van het ingestelde communicatieprotocol. Gebruik de juiste kabel om een goede werking te waarborgen. • Als de communicatie-instellingen op de computer en de printer niet met elkaar overeenkomen, zal de interface niet goed werken. In dit geval wordt een communicatiefout gemeld. • Als u het printerstuurprogramma wilt gebruiken, moet u het communicatieprotocol instellen op Status4. (De beginwaarde van het communicatieprotocol voor de RS-232C-interface van de printer is Status4.) • Gebruik altijd de aanbevolen RS-232C-kabel. • Als een seriële USB-conversiekabel wordt gebruikt, kan de werking van de afdrukfuncties niet worden gegarandeerd. In dit geval wordt de procedure voor verbindingsopbouw evenmin ondersteund.

---

Gerelateerde onderwerpen

Configureren van de interface-instellingen met de All-In-One Tool

Configureren van de interface-instellingen via de instellingenmodus van de printer

RS-232C-interface