Registreren van afdrukinstellingen in mediaprofielen (bij gebruik van meerdere mediatypen)

Wanneer u met meerdere mediatypen werkt, kunt u voor elk mediatype de afdrukinstellingen als mediaprofiel opslaan. U kunt de geregistreerde mediaprofielen in het Startscherm opvragen en op de printer toepassen. Zo kunt u de instellingen eenvoudig aanpassen wanneer u van medium verandert. U kunt maximaal 5 mediaprofielen invoeren.

De volgende instelopties kunt u als mediaprofiel registreren:

•	[Afdrukken] > [Mediatype]

•	[Afdrukken] > [Printing Mode]

•	[Afdrukken] > [Snelheid]

•	[Afdrukken] > [Type sensor]

•	[Afdrukken] > [Helderheid]

•	Instelopties onder [Afdrukken] > [Geavanceerd] > [Kalibreren]

•	Instelopties onder [Afdrukken] > [Geavanceerd] > [Afval label voorkomen]

1.	Tik op [Instellingen] in het Startscherm of het offlinescherm.

2.	Voer zo nodig het wachtwoord in.

3.	Tik op [Extra].

U kunt tussen de schermen bladeren door te tikken op / of door het scherm naar links of naar rechts te schuiven.

4.	Tik op [Mediaprofielen bewerken] > [Registratie mediaprofielen].

5.	Tik op de items die als [Niet-geregistreerd] worden weergegeven.

6.	Tik op het mediatype dat u wilt gebruiken, en tik vervolgens op of schuif het scherm naar links.

7.	Voor het gecombineerde DT(direct thermisch)- en TT(thermische transfer)-model tikt u eerst op de afdrukmethode die u wilt gebruiken en daarna op of schuift u het scherm naar links.

8.	Tik op het sensortype dat u wilt gebruiken, en tik vervolgens op of schuif het scherm naar links.

• Wanneer u [Polsband] als mediatype hebt geselecteerd, kunt u alleen [Gap] of [I-Mark] selecteren. • Wanneer u [koDakara] als mediatype hebt geselecteerd, kunt u alleen [I-Mark] selecteren.

9.	Tik op [Starten] en volg de instructies op het scherm om de automatische sensoraanpassing uit te voeren.

Wanneer de sensoraanpassing is voltooid, verandert de waarde [Sensoraanpassing] in [Volledig].

• Dit wordt alleen weergegeven als u [Gap] of [I-Mark] voor het sensortype hebt geselecteerd. • De resultaten van de automatische sensorkalibratie worden weergegeven bij de instelopties onder [Afdrukken] > [Geavanceerd] > [Kalibreren]. • Als u geen automatische sensorkalibratie uitvoert, worden de huidige printerinstellingen geregistreerd.

10.	Tik op of schuif het scherm naar links.

11.	Selecteer of u de functie Afval label voorkomen wilt in- of uitschakelen, en tik daarna op of schuif het scherm naar links.

• Niet weergegeven wanneer het optionele dispensermechanisme is geïnstalleerd.

12.	Tik op [Bewerken].

Om de functie Afval label voorkomen juist uit te voeren, moet u de lengte van de labels registreren.

Registreer het bereik van de labellengte (inclusief rugpapier) aan de hand van de volgende figuur.

(1) Labellengte (inclusief rugpapier)

(2) Label

(3) Rugpapier

Berekenen van de waarden op basis van de volgende vergelijkingen om dots in te voeren.

◦	203 dpi: Labellengte (mm) x 8

◦	305 dpi: Labellengte (mm) x 12

• Niet weergegeven wanneer het optionele dispensermechanisme is geïnstalleerd. • Dit wordt weergegeven wanneer u [Label] als mediatype en [Gap] of [I-Mark] als sensortype hebt geselecteerd, en wanneer u de functie Afval label voorkomen hebt ingeschakeld. • In het menu [Systeem] > [Regionaal] > [Eenheid] kunt u de eenheid veranderen in punten (dots), " (inch) of mm.

13.	Tik op of schuif het scherm naar links.

14.	Pas de afdruksnelheid en helderheid van de afdruk aan, en tik vervolgens op of schuif het scherm naar links.

15.	Tik op [Bewerken] en bewerk de naam van het mediaprofiel dat u wilt registreren.

U kunt 1 tot 16 tekens invoeren. Dit mogen letters van het alfabet (hoofdletters en kleine letters), cijfers en symbolen zijn. Als u de naam niet bewerkt, wordt het mediaprofiel geregistreerd als "Mediatype mediaprofielnummer" (bijvoorbeeld Label 1).

16.	Tik op of schuif het scherm naar links.

17.	Bevestig de instellingen en tik daarna op [Registreren].

18.	Tik op om te voltooien.

Het mediaprofiel wordt geregistreerd.

• Druk op de toets (Standby/Home) om de momenteel uitgevoerde instellingen ongedaan te maken. Tik in het bericht op om te bevestigen dat u de instellingen wilt negeren.

In het Startscherm wordt een pictogram toegevoegd voor het mediaprofiel dat u hebt geregistreerd.

Tik op het pictogram en tik in het bevestigingsbericht op om de instellingen op de printer toe te passen.

• Als in het mediaprofiel dat u probeert te gebruiken waarden zijn opgenomen die niet op de printerinstellingen kunnen worden toegepast, krijgt u die waarden niet te zien.

Wanneer u een mediaprofiel op de printer toepast, ziet u de naam van het geregistreerde mediaprofiel in het online-/offlinescherm.

• Wanneer u een van de volgende instellingen wijzigt, verdwijnt de naam van het mediaprofiel van het online-/offlinescherm. ◦ Instelopties weergegeven in [Registratie mediaprofielen] ◦ [Afdrukken] > [Automatische modus] ◦ [Afdrukken] > [Afdrukmodus] • Als u een geregistreerd mediaprofiel wilt bewerken, tikt u op de optie met de profielnaam in het scherm [Registratie mediaprofielen], en volgt u de instructies op het scherm om de gewenste waarden in te stellen. • Als u een momenteel toegepast mediaprofiel bewerkt, verdwijnt de naam van dat mediaprofiel van het online-/offlinescherm. U kunt de bewerkte instellingen op de printer toepassen door nogmaals op het pictogram in het Startscherm te tikken en zo de instellingen op te vragen.