TOP > Diverse printerinstellingen > Het menu [Instellingen] van de printer > [Interface] Menu > [Externe I/O]
[Externe I/O]
Gebruiken van de externe (EXT) aansluiting als interface tussen het externe apparaat en de printer.
Beschikbare instelopties:
[Starttoon voor afdrukken]
Het afdrukken starten als het afdrukstartsignaal (PRIN) wordt gedetecteerd wanneer afdrukgegevens beschikbaar zijn in de onlinemodus.
Beschikbare instelopties:
[Inschakelen]
In- of uitschakelen van het afdrukstartsignaal (PRIN).
Als u [Verdeler], [Zonder strook] of [Afgeven en afdrukken] hebt geselecteerd in het menu [Afdrukken] > [Afdrukmodus], is de instelling vastgelegd op [Ingeschakeld].
U hebt de keuze uit de volgende opties:
Ingeschakeld
Inschakelen van het afdrukstartsignaal (PRIN).
Uitgeschakeld
Uitschakelen van het afdrukstartsignaal (PRIN).
[PIN]
Toewijzen van het inputpinnummer voor het afdrukstartsignaal (PRIN).
Verschijnt alleen als u [Ingeschakeld] hebt geselecteerd in het menu [Inschakelen].
U hebt de keuze uit de volgende opties:
PIN8
Pin 8 toewijzen aan het afdrukstartsignaal (PRIN).
PIN20
Pin 20 toewijzen aan het afdrukstartsignaal (PRIN).
AEP
Het afdrukken wordt gestart wanneer een verzoek wordt verzonden via de AEP-toepassing.
[Signaalstatus]
Selecteren van de toe te wijzen signaalstatus.
Verschijnt alleen als u iets anders dan [AEP] hebt geselecteerd in het menu [PIN].
U hebt de keuze uit de volgende opties:
•
[Aflopende rand]
•
[Oplopende rand]
•
[Actief laag]
•
[Actief hoog]
[Ext-IO Opnieuw afdrukken]
Opnieuw afdrukken van eerder afgedrukte inhoud als het signaal Reprint (Opnieuw afdrukken) wordt gedetecteerd wanneer de afdrukgegevens niet beschikbaar zijn in de onlinemodus.
Beschikbare instelopties:
[Inschakelen]
Instellen van de functie Reprint (Opnieuw afdrukken) die de externe aansluiting gebruikt.
Verschijnt alleen wanneer [Starttoon voor afdrukken] > [Inschakelen] is ingeschakeld.
U hebt de keuze uit de volgende opties:
Ingeschakeld
Inschakelen van de functie Reprint (Opnieuw afdrukken).
Uitgeschakeld
Uitschakelen van de functie Reprint (Opnieuw afdrukken).
[PIN]
Toewijzen van het inputpinnummer voor het Opnieuw afdrukken-signaal.
Verschijnt alleen als u [Ingeschakeld] hebt geselecteerd in het menu [Inschakelen].
U hebt de keuze uit de volgende opties:
PIN8
Pin 8 toewijzen aan het Opnieuw afdrukken-signaal.
PIN20
Pin 20 toewijzen aan het Opnieuw afdrukken-signaal.
[Signaalstatus]
Selecteren van de toe te wijzen signaalstatus.
U hebt de keuze uit de volgende opties:
•
[Aflopende rand]
•
[Oplopende rand]
•
[Actief laag]
•
[Actief hoog]
[Constant afdrukken]
Indien ingeschakeld, kunt u opnieuw afdrukken via het afdrukstartsignaal (PRIN).
Opnieuw afdrukken is mogelijk door deze instelling in te schakelen of via de pin die aan het Opnieuw afdrukken-signaal is toegewezen.
Verschijnt alleen als u [Ingeschakeld] hebt geselecteerd in het menu [Inschakelen].
U hebt de keuze uit de volgende opties:
Ingeschakeld
Inschakelen van de functie CONTINUOUS PRINT (Doorlopend afdrukken).
Uitgeschakeld
Uitschakelen van de functie CONTINUOUS PRINT (Doorlopend afdrukken).
[Verbeterde herdruk]
Indien ingeschakeld, worden de zopas afgedrukte gegevens opnieuw afgedrukt zelfs als er nog afdrukgegevens overblijven.
Verschijnt alleen als u [Ingeschakeld] hebt geselecteerd in het menu [Inschakelen].
U hebt de keuze uit de volgende opties:
Ingeschakeld
Inschakelen van de functie Enhanced Reprint (Uitgebreid opnieuw afdrukken).
Uitgeschakeld
Uitschakelen van de functie Enhanced Reprint (Uitgebreid opnieuw afdrukken).
[Signalen]
Toewijzen van input-/outputsignalen aan het pinnummer.
 
•
Als u de functies van input- en outputsignalen aan pinnummers toewijst, moet u goed opletten dat dezelfde functie niet aan meerdere pinnummers wordt toegewezen.
Beschikbare instelopties:
[Invoeren]
Toewijzen van inputsignalen aan het pinnummer.
Selecteer de pin waaraan u het signaal wilt toewijzen.
De volgende pins zijn beschikbaar:
[PIN7]/[PIN9]/[PIN10]/[PIN21]/[PIN22]/[PIN23]
Beschikbare instelopties:
[Functie]
Selecteren van de toe te wijzen functie.
U hebt de keuze uit de volgende opties:
Labels bijna op
De printer krijgt de status Label Near End (Labels bijna op) wanneer een signaal wordt gedetecteerd.
Doorvoer
Er worden media doorgevoerd wanneer een signaal wordt gedetecteerd.
Annuleren
De afdrukgegevens worden geannuleerd wanneer een signaal wordt gedetecteerd.
Online/offline
De printer wisselt tussen de online-/offlinemodus wanneer een signaal wordt gedetecteerd.
Afgeven In
Als [Backfeed] in het menu [Afdrukken] is ingesteld op [Gereguleerd], worden media teruggevoerd wanneer een signaal wordt gedetecteerd.
Niet toegewezen
Er wordt geen signaal toegewezen.
[Signaalstatus]
Selecteren van de toe te wijzen signaalstatus.
Verschijnt alleen als u iets anders dan [Niet toegewezen] hebt geselecteerd in [Functie].
De opties variëren afhankelijk van de functie die u hebt ingesteld in [Functie].
Als u [Labels bijna op] of [Doorvoer] hebt geselecteerd in [Functie]:
•
[Actief laag]
•
[Oplopende rand]
Als u [Annuleren], [Online/offline] of [Afgeven In] hebt geselecteerd in [Functie]:
•
[Aflopende rand]
•
[Actief hoog]
[Uitvoeren]
Toewijzen van outputsignalen aan het pinnummer.
Selecteer de pin waaraan u het signaal wilt toewijzen.
De volgende pins zijn beschikbaar:
[PIN3]/[PIN4]/[PIN5]/[PIN6]/[PIN16]/[PIN17]/[PIN18]/[PIN19]
Beschikbare instelopties:
[Functie]
Selecteren van de toe te wijzen functie.
U hebt de keuze uit de volgende opties:
Einde papier
Een outputsignaal geven als het papiereinde wordt gedetecteerd.
Einde lint
Een outputsignaal geven als het lintuiteinde wordt gedetecteerd.
Machinefout
Een outputsignaal geven als een fout wordt gedetecteerd, zoals deksel open-fout, printkopfout of communicatiefout.
Klaar met afdrukken
Een outputsignaal geven als het afdrukken is voltooid.
Afdruk gereed
Een outputsignaal geven als de printer in de onlinemodus staat en gebruiksklaar is.
Online
Een outputsignaal geven als de printer in de onlinemodus staat.
Data aanwezig
Een outputsignaal geven als er afdrukgegevens beschikbaar zijn.
Lint bijna op
Een outputsignaal geven als er wordt gedetecteerd dat het lint bijna op is.
Startpositie
Een outputsignaal geven als [Backfeed] in het menu [Afdrukken] is ingesteld op [Gereguleerd] en er wordt teruggevoerd.
Einde papier/lint
Een outputsignaal geven als het papiereinde of het lintuiteinde wordt gedetecteerd.
Machinefout/RFID-fout (Als de RFID-modus is ingeschakeld) (Alleen S84NX)
Een outputsignaal geven als een fout wordt gedetecteerd, zoals deksel open-fout, printkopfout of communicatiefout.
Of een outputsignaal geven als een RFID-systeemfout optreedt.
RFID-fout (Als de RFID-modus is ingeschakeld) (Alleen S84NX)
Een outputsignaal geven als een RFID-systeemfout optreedt.
Fout RFID-tag (Als de RFID-modus is ingeschakeld) (Alleen S84NX)
Een outputsignaal geven als een RFID-tagfout optreedt.
BCR-fout
Een outputsignaal geven als een barcodeleesfout of -vergelijkingsfout wordt gedetecteerd.
AEP
Een outputsignaal geven voor AEP (Application Enabled Printing).
Niet toegewezen
Er wordt geen signaal toegewezen.
[Signaalstatus]
Selecteren van de toe te wijzen signaalstatus.
Verschijnt alleen als u iets anders dan [Niet toegewezen] of [AEP] hebt geselecteerd in [Functie].
De opties variëren afhankelijk van de functie die u hebt ingesteld in [Functie].
Als u [Klaar met afdrukken] hebt geselecteerd in [Functie]:
•
[TYPE1]
•
[TYPE2]
•
[TYPE3]
•
[TYPE4]
Als u iets anders dan [Klaar met afdrukken] hebt geselecteerd in [Functie]:
•
[Actief laag]
•
[Actief hoog]
Gerelateerde onderwerpen
Extern signaal (EXT)-interface
Selecteren van een optie
Invoeren of selecteren van instelwaarden

Terug naar top